NDR


Hoofdmenu
Archief:

Home

Nieuws

Organisatie

Bibliotheek

Fototheek

Videotheek

Museum

Geschiedenis >

Sociëteit met de lange naam....


Artikel over de historie van de rensport, uit het Kerstnummer 1994 van het blad Draf&Rensport. Het gaat over de eerste rennen en de eerste langebaandraverij in Nederland.

Titel: "Het korte bestaan van de Sociëteit met de lange naam"

door Wouter Slob.

Het is weinigen bekend, dat in het midden van de vorige eeuw door een aantal voorname personen getracht is in ons land een volbloedfokkerij met bijbehorende rensport in het leven te roepen. Waar en wanneer precies deze heren die vereniging stichtten is mij niet bekend, maar het moet omstreeks 1843 zijn geweest en misschien vond de oprichtingsvergadering wel op Het Loo plaats. Wél staat vast dat de vereniging heette: "Sociëteit tot aanmoediging der verbetering van het paardenras in het Koninkrijk der Nederlanden".
Het was een zeer exclusief gezelschap wier namen de eerste ledenlijst vormden, opgenomen in het eerste "jaarboekje" door de Sociëteit in 1844 uitgegeven. Dat boekje ging niet over wat in het jaar 1844 was gebeurd, maar wat er in dat jaar stond te gebeuren. Het voorwoord was van niemand minder dan A.H. van Wickevoort Crommelin, een bekende paardenman die later nog van zich zou doen horen toen hij de grondslag legde, in de juist drooggelegde Haarlemmermeerpolder, van de later internationaal bekende draverstoeterij "De Cruquius".
Dat het er met de kwaliteit van onze paarden-stapel niet al te best voorstond was vrij algemeen bekend. Verscheidene deskundigen hebben dat in die tijd al op papier gezet. Het was vooral de legerleiding, die behoefte aan goede rijpaarden had en die werden in ons land niet gefokt, reden waarom van rijkswege in 1823 in Borculo op een voormalig vorstelijk domein, een paardenstoeterij werd ingericht. Wegens onvoldoende resultaten en om bezuinigingsreden en werd deze in 1840 opgeheven.
Op die stoeterij stond een aantal ten dele zeer goede - en dus kostbare - uit Engeland ingevoerde volbloedhengsten, die men op verschillende plaatsten in ons land gratis ter beschikking van de boeren stelde in de hoop dat op den duur de legerpaarden in eigen land zouden kunnen worden aangekocht. Omdat hiervan in de praktijk weinig terecht kwam besloot men de stoeterij op te heffen.

societeit

Boven: Hengstenoppasser van de Koninklijke
Paardenstoeterij in Borculo (middden 19e eeuw).

Willem II
Intussen was Koning Willem II, een echte paardenman en een uitstekende ruiter, aan het bewind gekomen. Hij besloot om de stoeterij met eigen middelen voort te zetten. Daartoe kocht hij van het Rijk een aantal hengsten uit de boedel en exploiteerde tot aan zijn dood de stoeterij als privé-man. Zonder enige twijfel heeft deze vorst mede de aanzet gegeven tot de oprichting van genoemde sociëteit, want hij wist - opgegroeid en opgevoed in Engeland - dat bij een volbloedfokkerij een goed georganiseerd renwezen hoorde. Over "halfbloedfokkerij" werd toen in ons land nog niet gesproken. Men stelde zich voor dat de inlandse paardenstapel (allemaal Friezen of op Friezen gelijkende paarden) op den duur door invloed van het volbloed "verbeterd" zou worden. Die "verbetering" zou neerkomen - zo dacht en hoopte men - op een paardenras met een zadeltype.
Om te kunnen weten met welke hengsten men moest fokken moest men de renbaan bezoeken of op zijn minst de uitslagen van de gehouden rennen bestuderen. De rensport moest duidelijk maken welke paarden het best waren, dat wil zeggen het snelst. Het was een eerste aanzet tot een "fokkerij op verrichtingen".
Men sprak over "wedrennen" omdat men het vanzelfsprekend vond dat er op de rennen zou worden gewed, waardoor ook een breed publiek zou worden aangetrokken. Het steeds weer toestromende publiek zou dan het uitloven van aanzienlijke prijzen en premies mogelijk maken. Want - aldus de redenering - dat gebeurde in Engeland en zelfs ook al in enkele landen op het continent. Men dacht dat het Nederlandse publiek net zo zou reageren. Ook al omdat er in Friesland en Holland altijd op grote belangstelling gerekend kon worden als er kortebaandraverijen werden uitgeschreven. De dravers werden daarbij "onder de man" gereden en waarom zou er dan voor onder de man galopperende paarden géén belangstelling bestaan ...

Status
Zoals gezegd waren het voorname lieden, wier namen op de eerste ledenlijst prijkten. Velen voerden een adellijke titel, waren landgoedbezitters of behoorden tot de handel- en geld-aristocratie. Enkelen van hen hadden paarden waarmee zij fokten, maar voor de meesten was het lidmaatschap ongetwijfeld een kwestie van status. Het is mijn vaste overtuiging dat de echte paardenmensen in de minderheid waren. Het merendeel fungeerde zoals tegenwoordig de zogenaamde sponsors bij de grote internationale springconcoursen.
Van de paardenfokkerij in die jaren - op de buitenplaatsen - moet men zich ook niet teveel voorstellen. De enige stoeterij van enige omvang was "Vollenhoven" in De Bilt (U.) van baron Van de Capellen. De leden van de Sociëteit werden aangemoedigd - voor zover zij al merries hadden - die te laten dekken bij de "koningshengsten" uit Borculo, die meestal in het dekseizoen gestationeerd werden in die streken waar men op "klandizie" kon rekenen. De hengsten verrichtten hun diensten kosteloos. De bedoeling was dat de aldus verkregen produkten te zijner tijd op de renbanen beproefd zouden worden.

Primitief
Maar er was in ons land nergens een renbaan te vinden, zodat die dus aangelegd moest worden. De Sociëteit kreeg daartoe de beschikking over een nabij Zandvoort gelegen duinvallei (ik meen van de familie Quarles van Ufford), een terrein dat betrekkelijk dicht bij Zandvoort lag en bereikbaar was via de straatweg die het vissersdorpje met Haarlem verbond.
Wel moest er nog een begaanbare weg vanaf de straatweg naar de baan worden aangelegd, terwijl de vallei moest worden geëgaliseerd en van enkele houten opstallen voorzien. Voor hedendaagse begrippen zou het een primitieve aangelegenheid worden, maar er was in elk geval een begin gemaakt. Primitief of niet, het zou toch wel geld gaan kosten, evenals het houden van de rennen en langebaandraverijen. Om daarin te voorzien werden aandelen uitgegeven à ƒ 50 om het benodigde kapitaal van ƒ 6.850 bij elkaar te krijgen. Niet elk lid nam blijkbaar een aandeel, want al spoedig onderscheidde men in het jaarboekje aandeelhouders en leden-niet-aandeel-houders. Laatstgenoemden betaalden per jaar ƒ 20 contributie.

De eerste meeting
De Sociëteit startte onder beschermheerschap van de koning met als ere-lid prins Frederik, een oom van Zijne Majesteit, en met als gewone leden alle zoons van de koning, met een tweedaagse meeting op de nieuwe baan in Zandvoort. Dat gebeurde op 6 en 7 september 1844.
Voor die eerste ren- en drafdagen werd veel belangstelling getoond. Van heinde en ver kwamen toeschouwers te voet, te paard en per rijtuig naar Zandvoort. Men was nieuwsgierig naar dit in Engeland zo populaire paardensportfeest.
Op beide dagen stonden slechts drie wedstrijden op het programma, twee rennen en één draverij. Dat viel de toeschouwers tegen, want velen hadden er een lange en soms vermoeiende reis voor over gehad. Erger was echter dat de pauzes tussen de nummers veel te groot waren, zodat het publiek zich ging vervelen.
De organisatoren hadden zich veel voorgesteld van het wedden, maar daarin werden zij teleurgesteld. Een Nederlander wedt nu eenmaal niet - zoals een Engelsman - op van alles en nog wat. Men was er trouwens ook niet mee vertrouwd.
Voor de direct betrokkenen was dat allemaal minder erg. Voor hen was zondag gewoon een "society-aangelegenheid", waar men kwam om te zien en gezien te worden. De eerste dag werd gereden om een prijs van ƒ 800, uitgeloofd door de koning en een prijs van ƒ 400 voor de tweede ren, terwijl de winnaar van de draverij eigenaar werd van een zilveren zweep, geschonken door de Prins van Oranje (de latere koning Willem III). Op de tweede dag ging het om ƒ 500, een zilveren beker, geschonken door prins Alexander en ƒ 500 van de koning voor de winnaar van de draverij.
Voor zover ik heb kunnen nagaan werden alleen de winnaars beloond, de overigen gingen zonder iets naar huis. Er werd dus min of meer alleen "om de eer" gereden, al waren de uitgeloofde bedragen voor die tijd aanzienlijk.
Men trachtte de kosten enigszins te dekken door het heffen van inleggelden a ƒ 20 (voor de draverijen ƒ 10).
Voor drafsportmensen is het interessant dat de drafkoers op de eerste dag ging over een afstand van ... 4500 meter, terwijl normaliter in ons land alleen maar kortebaandraverijen werden gehouden, zoals op de tweede dag te Zandvoort toen er over 300 meter werd gedraafd. Het is best mogelijk dat op vrijdag 6 september 1844 de eerste langebaan-draverij in Nederland in Zandvoort werd verreden ...

societeit

Boven: De schilder K. W. Last gaf de "wedrennen" op 6 september
1844 in Zandvoort in dit schilderij weer. De rijtuigen konden
dichtbij de renbaan geparkeerd worden, zoals ook in Engeland
gebruikelijk was. Geheel rechts de overdekte tribune voor
aandeelhouders en leden. Midden de rechterstoel.

Voor een gedetailleerde beschrijving van
de paardenrennen te Zandvoort: Click hier

Collega' s
Wanneer men de ledenlijst van de Sociëteit uit het eerste jaar bekijkt, valt het op dat vrijwel allen in het westen van ons land woonachtig waren en wel voornamelijk in de buurt van Haarlem, waar trouwens ook elk jaar enkele "koningshengsten" ter dekking stonden. Hoewel men oorspronkelijk van plan was over het gehele land te gaan werken, werd de daaraan verbonden arbeid op den duur door enkele soortgelijke organisaties overgenomen. In het Gooi was dat de actieve "Barener Hoogte Sociëteit" en in Enschede een soortgelijke vereniging voor Twente. De koersen, die regelmatig op Het Loo werden verreden, werden vermoedelijk door de "moedersociëteit" geregeld en uitgevoerd. Nadat de ren- en drafdagen te Zandvoort een zekere bekendheid hadden verkregen kon ook de residentie niet achterblijven. Daar legde men, eveneens in de duinen, bij Scheveningen een renbaan aan waar elke zomer wedstrijden werden gelopen, zelfs op linnen vastgelegd door schilders van de "Haagse School".
Voor een beschrijving van de paardenrennen te Scheveningen: Click hier

Dat even buiten Arnhem op de heide door de Sociëteit rennen en draverijen zijn gehouden, behoeft dan evenmin te verbazen.

societeit

Boven: De beroemde schilder Johan Barteld Jongkind schilderde in 1848
de paardenrennen op de renbaan bij Het Loo te Apeldoorn,
op het Orderveld bij Hoog Soeren.

Het einde
Intussen verloren de oprichters van de Sociëteit het eigenlijke doel niet uit het oog. De verbetering van ons paardenras kon niet alleen bereikt worden door het houden van snelheidswedstrijden. Daarvoor was meer nodig. Dat had een man als Van Wickevoort Crommelin al vanaf de aanvang voor ogen gestaan. Daarom werden er hier en daar ook keuringen-aan-de-hand gehouden van veulens en fokmerries, evenals wedstrijden in het z.g. schoonrijden. Zo noemde men toen "concoursen één- en tweespannen", dus voor aangespannen paarden. Het zat de Sociëteit echter niet mee. In 1847 overleed op jeugdige leeftijd de enthousiaste en veelbelovende prins Alexander, die zonder enige twijfel van alle prinsen de meest voortvarende was. Hij was niet alleen een echte paardenman, maar ook - evenals zijn vader - een voortreffelijk ruiter. Niet voor niets is één onzer tankregimenten naar hem genoemd!

societeit

Boven: Prins Alexander te paard, schilerij van N. Pieneman.

Twee jaar later stierf de koning in zijn geliefde Tilburg en in 1850 besloot zijn zoon - Willem III - de stoeterij te Borculo niet voort te zetten en liet alle paarden openbaar veilen. Weliswaar kregen nu particulieren de gelegenheid tegen niet al te hoge prijzen in het bezit te komen van waardevolle Engelse volbloedhengsten, maar zij stelden die niet zoals voorheen kosteloos ter dekking en ook niet op de van ouds bekende stations. Dit laatste was trouwens niet zo'n ramp, want de boeren hadden over het algemeen weinig waardering voor de ranke "bloedpaarden" en nog minder om er mee te gaan fokken ten behoeve van de Staat.
De Sociëteit ging een kwijnend bestaan leiden en werd tenslotte in 1861 opgeheven. Ik wil dit historische overzicht van een weinig bekende hippische organisatie uit de 19e eeuw pas besluiten na nog gewezen te hebben op het feit, dat in 1847 door de Sociëteit een stamboek werd ingericht voor volbloeds en halfbloeds. Dit feit is zó weinig bekend dat nog in diezelfde 19e eeuw altijd beweerd werd dat het "Friesch Paardenstamboek", opgericht in 1876 - dus nauwelijks 30 jaar later - het "eerste Nederlandse warmbloedpaarden-stamboek" geweest zou zijn. Maar die eer komt dus het stamboek van de verdwenen Sociëteit toe.


societeit

Boven: "Afbeeling van de Zilvere Vaas, door Z.K.H. den Prins
van Oranje geschonken voor den winner der Wedren N 1
op 6 September 1845."

*****

 

  terug naar boven

© Copyright Archief NDR


Submenu
Geschiedenis:

< Ned.drafsport

Klassiekers

Kampioensch.

Dravers

Records

Langebanen

Kortebanen

Kortebaners

Rennen

Volbloeds

Mensen

Diverse